Kyle C Dunham, "Zechariah 11 and the Eschatological Shepherds" in Detroit Baptist Seminary Journal23 (2018): 3–39
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want ziet, Ik zal [68]een herder verwekken in dit land; [69]dat gereed is om afgesneden te worden, zal hij niet bezoeken; [70]het jonge zal hij niet zoeken, en [71]het verbrokene zal hij niet helen, en [72]het stilstaande zal hij [73]niet dragen; maar het vlees van [74]het vette zal hij eten, en derzelver klauwen [76]zal hij verscheuren. 68. Anderen, herders, verstaande de Schriftgeleerden en Farizeen, alsook andere kwade leraars, die ten tijde van Christus leven en het volk leren zouden. Anderen verstaan hierdoor herders die kwade regenten, die het Joodse land geregeerd hebben. 69. Hebr. die afgesneden zijn; dat is, gereed om afgesneden te worden. 70. De jonge en tedere lammeren. Verg. dit vers met Ezech.34:2, enz. 71. Het beschadigde, het gekwetste. 72. Te weten, de schapen, die staande blijven, omdat zij zo zwak zijn dat zij de anderen niet kunnen volgen. Anders: hetstaande; dat is, dat nog gezond en wel tepas is, op zijne benen overeind staande en gaande. 73. Of, niet vatten, onderhouden, verzorgen, voeden. 74. Het vette [land]. 75. Te weten, dergenen die staande blijven en niet kunnen voortgaan, dewijl zij zwak zijn. 76. Te weten, door hard drijven door berg en dal, door bossen en steenklippen. Verg. Jer.23:2; Ezech.34:2,3,4.